Definify.com

Definition 2024


geven

geven

Dutch

Verb

geven

  1. (transitive) to give
    Ik gaf hem een nieuw boek.
    I gave him a new book.

Inflection

Inflection of geven (strong class 5)
infinitive geven
past singular gaf
past participle gegeven
infinitive geven
gerund geven n
verbal noun
present tense past tense
1st person singular geef gaf
2nd person sing. (jij) geeft gaf
2nd person sing. (u) geeft gaf
2nd person sing. (gij) geeft gaaft
3rd person singular geeft gaf
plural geven gaven
subjunctive sing.1 geve gave
subjunctive plur.1 geven gaven
imperative sing. geef
imperative plur.1 geeft
participles gevend gegeven
1) Archaic.

Derived terms

Descendants

  • Afrikaans: gee

Anagrams


Middle Low German

Pronunciation

  • Stem vowel: ē²
    • (originally) IPA(key): /ɣɪɛvən/

Etymology

From Old Saxon gevan (to give) from Proto-Germanic *gebaną.

Verb

gēven

  1. to give

Conjugation