Definify.com

Definition 2024


zouten

zouten

Dutch

Verb

zouten

  1. To salt.

Inflection

The weak past participle gezout also occurs.

Inflection of zouten (weak with strong past participle)
infinitive zouten
past singular zoutte
past participle gezouten
infinitive zouten
gerund zouten n
verbal noun
present tense past tense
1st person singular zout zoutte
2nd person sing. (jij) zout zoutte
2nd person sing. (u) zout zoutte
2nd person sing. (gij) zout zoutte
3rd person singular zout zoutte
plural zouten zoutten
subjunctive sing.1 zoute zoutte
subjunctive plur.1 zouten zoutten
imperative sing. zout
imperative plur.1 zout
participles zoutend gezouten
1) Archaic.