Definify.com

Definition 2024


voorbij

voorbij

Dutch

Adverb

voorbij

  1. past; just beyond
  2. (postpositional) past (implying motion)
    En rijd dan niet stilletjes ons huisje voorbij.
    And then don't quietly ride past our house.
  3. over (finished)

Derived terms

Preposition

voorbij

  1. past, beyond
    Voorbij die boom kun je mijn huis zien.
    Past that tree you can see my house.

Inflection