Definify.com
Definition 2024
uitkomen
uitkomen
Dutch
Verb
uitkomen
- (transitive) to be able to figure out or find a solution for
- Hoe lang ik ook nadenk over dit probleem, ik kom er niet uit.
- No matter how long I think about this problem, I can't figure it out.
- Hoe lang ik ook nadenk over dit probleem, ik kom er niet uit.
- (intransitive) to come out right, to fit together, to be solvable, to have a result or solution
- Deze som klopt niet, het komt niet uit.
- This sum isn't right, it doesn't come out right.
- Deze som klopt niet, het komt niet uit.
- (intransitive) to be fitting, to be (in-)convenient
- Komt die dag jou goed uit? — Nee het komt me juist erg slecht uit.
- Is that day convenient for you? — No, it is actually rather inconvenient for me.
- Komt die dag jou goed uit? — Nee het komt me juist erg slecht uit.
- (intransitive) to hatch
- Het ei is nog niet uitgekomen.
- The egg hasn't hatched yet.
- Het ei is nog niet uitgekomen.
- (intransitive) to come true
- 1994, Marco Borsato, Dromen zijn bedrog:
- Een keer in de zoveel tijd komen dromen uit.
- Once every so often, dreams come true.
- Een keer in de zoveel tijd komen dromen uit.
- 1994, Marco Borsato, Dromen zijn bedrog:
- (intransitive, Judaism) to become Jewish
Inflection
Inflection of uitkomen (strong class 4, irregular, separable) | ||||
---|---|---|---|---|
infinitive | uitkomen | |||
past singular | kwam uit | |||
past participle | uitgekomen | |||
infinitive | uitkomen | |||
gerund | uitkomen n | |||
verbal noun | — | |||
main clause | subordinate clause | |||
present tense | past tense | present tense | past tense | |
1st person singular | kom uit | kwam uit | uitkom | uitkwam |
2nd person sing. (jij) | komt uit | kwam uit | uitkomt | uitkwam |
2nd person sing. (u) | komt uit | kwam uit | uitkomt | uitkwam |
2nd person sing. (gij) | komt uit | kwaamt uit | uitkomt | uitkwaamt |
3rd person singular | komt uit | kwam uit | uitkomt | uitkwam |
plural | komen uit | kwamen uit | uitkomen | uitkwamen |
subjunctive sing.1 | kome uit | kwame uit | uitkome | uitkwame |
subjunctive plur.1 | komen uit | kwamen uit | uitkomen | uitkwamen |
imperative sing. | kom uit | |||
imperative plur.1 | komt uit | |||
participles | uitkomend | uitgekomen | ||
1) Archaic. |