Home Search Index

Definify.com

  •  

Definition 2025


opbiepen

opbiepen

Dutch

Verb

opbiepen

  1. (transitive) To beep (someone), call by beeper

Inflection

Inflection of opbiepen (weak, separable)
infinitive opbiepen
past singular biepte op
past participle opgebiept
infinitive opbiepen
gerund opbiepen n
verbal noun —
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular biep op biepte op opbiep opbiepte
2nd person sing. (jij) biept op biepte op opbiept opbiepte
2nd person sing. (u) biept op biepte op opbiept opbiepte
2nd person sing. (gij) biept op biepte op opbiept opbiepte
3rd person singular biept op biepte op opbiept opbiepte
plural biepen op biepten op opbiepen opbiepten
subjunctive sing.1 biepe op biepte op opbiepe opbiepte
subjunctive plur.1 biepen op biepten op opbiepen opbiepten
imperative sing. biep op
imperative plur.1 biept op
participles opbiepend opgebiept
1) Archaic.

Related terms

  • bieper m
  • gebiep n

Anagrams

  • biepen op

Etymology

op ‎(“up”) + biepen ‎(“to beep”) (from English beep or independent onomatopoeia)

Similar Results

© 2025 Definify.com · All rights reserved.

Privacy · About · Terms