Definify.com

Definition 2024


belijdend

belijdend

Dutch

Participle

belijdend

  1. present participle of belijden

Declension

Inflection of belijdend
uninflected belijdend
inflected belijdende
comparative
positive
predicative/adverbial belijdend
belijdende
indefinite m./f. sing. belijdende
n. sing. belijdend
plural belijdende
definite belijdende
partitive belijdends