Definify.com

Definition 2024


afschuwen

afschuwen

Dutch

Verb

afschuwen

  1. (transitive) to scare off, to cause fear or revulsion in
Inflection
Inflection of afschuwen (weak, separable)
infinitive afschuwen
past singular schuwde af
past participle afgeschuwd
infinitive afschuwen
gerund afschuwen n
verbal noun
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular schuw af schuwde af afschuw afschuwde
2nd person sing. (jij) schuwt af schuwde af afschuwt afschuwde
2nd person sing. (u) schuwt af schuwde af afschuwt afschuwde
2nd person sing. (gij) schuwt af schuwde af afschuwt afschuwde
3rd person singular schuwt af schuwde af afschuwt afschuwde
plural schuwen af schuwden af afschuwen afschuwden
subjunctive sing.1 schuwe af schuwde af afschuwe afschuwde
subjunctive plur.1 schuwen af schuwden af afschuwen afschuwden
imperative sing. schuw af
imperative plur.1 schuwt af
participles afschuwend afgeschuwd
1) Archaic.
Derived terms

Etymology 2

Gerund of the verb afschuwen.

Noun

afschuwen n (uncountable)

  1. fear, horror, revulsion
Synonyms