Home Search Index

Definify.com

  •  

Definition 2025


aanraken

aanraken

Dutch

Verb

aanraken

  1. to touch

Inflection

Inflection of aanraken (weak, separable)
infinitive aanraken
past singular raakte aan
past participle aangeraakt
infinitive aanraken
gerund aanraken n
verbal noun —
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular raak aan raakte aan aanraak aanraakte
2nd person sing. (jij) raakt aan raakte aan aanraakt aanraakte
2nd person sing. (u) raakt aan raakte aan aanraakt aanraakte
2nd person sing. (gij) raakt aan raakte aan aanraakt aanraakte
3rd person singular raakt aan raakte aan aanraakt aanraakte
plural raken aan raakten aan aanraken aanraakten
subjunctive sing.1 rake aan raakte aan aanrake aanraakte
subjunctive plur.1 raken aan raakten aan aanraken aanraakten
imperative sing. raak aan
imperative plur.1 raakt aan
participles aanrakend aangeraakt
1) Archaic.

Derived terms

  • aanraking
  • aanraakscherm

Anagrams

  • raken aan

Etymology

From aan +‎ raken.

Pronunciation

  • IPA(key): /ˈaːnraːkə(n)/

Similar Results

© 2025 Definify.com · All rights reserved.

Privacy · About · Terms